dinsdag 29 april 2008

Wildert

Het allereerste plaatsje waar de trein in België doorkomt, nog vóór Essen, heet Wildert. Dat moet een omen zijn. Het is een onooglijk klein stationnetje. Je kunt er kostenloos parkeren en je fiets stallen, maar dat is ook alles: geen restauratie, geen aansluiting op de bus, geen elektronische of plastic betalingen. Ook het plaatsje is klein: er zijn duinen in de buurt en er is een bakkerijmolen, maar dan heb je het ook wel gehad. Ook dat zal omineus zijn.

Ik had het plaatsje nog nooit eerder gezien, maar vandaag rijdt de internationale trein naar Antwerpen en Brussel zo langzaam dat ik het niet kan missen. Daardoor mis ik in Brussel-Noord ook mijn aansluiting op de intercity naar Namen en Luxemburg en moet ik de stoptrein nemen naar Ottignies. Die stopt op alle, ik herhaal alle, tussengelegen stations en dat zijn er heel veel. Tien, om precies te zijn. En dat op een stukje van 25 km.

Op zondag rijdt de bus van Ottignies naar Louvain-la-Neuve niet na half 8. Ik kan kiezen tussen lopen en een taxi. Vandaag neem ik een taxi. De chauffeur was al in slaap gevallen (zo zondagavond valt er in Ottignies-centrum niet heel veel te beleven), en ik doe hem met mijn tik op de ruit onzacht ontwaken. Hij zegt de straatnaam te weten maar ik heb onmiddellijk na vertrek al het idee dat het daarbij vooral om globale kennis gaat. Anders dan ik had verwacht gaat hij niet linksaf op de rotonde (richting Chassée de la Croix, een route die ik al eens gewandeld en gefietst heb, van ongeveer twee kilometer) maar hij gaat de snelweg op naar de volgende afslag. Zo rijdt hij zeker vijf kilometer om. Als hij dan ook nog eens de afslag naar mijn straat mist, wijs ik hem erop dat we er voorbij zijn. Hij zet me af op de hoek (de laatste 200 m mag ik lopen) en ik besluit dat dit voorlopig mijn laatste taxirit was.

De studenten van Louvain-la-Neuve zijn als alle studenten. Jonge mensen, op zoek naar kennis maar vooral naar een aangename studietijd. Door de week zwermen ze de hele dag over de Grande Place en de straten die daar op uit komen. Naar bibliotheek of college, naar het winkelcentrum, de Delhaize, de restaurantjes, de café's en de sandwicheries die in grote aantallen beschikbaar zijn. Mensen die elkaar kennen, kussen elkaar in het voorbijgaan, soms zelfs zonder te stoppen, kort op de wang. Ook mannen zie ik zo mannen begroeten. Dat is nieuw volgens Liesbeth. En het zijn ook amper kussen: het is vooral een wang die tegen een wang aangeduwd wordt.

Nu het weer geleidelijk aan beter wordt, zijn de terrassen volop gevuld. Op woensdagavond is het zo te zien verenigingsavond. Overal door de stad lopen honderden mensen op straat. Heel veel studenten hebben een baretje op. Er staan letters op die ik niet kan lezen; van een studentenvereniging waarschijnlijk. En bijna iedereen loopt met een fles wijn, een fles bier of een enkele keer zelfs een krat bier. Veel gebral en kabaal. Of er systeem zit in al die wandeltochten, kan ik niet ontdekken. De associatie die ik heb is: zo moet Leiden er in de 18e eeuw uitgezien hebben. Een middelgrote plaats, gedomineerd door studenten en hun vertier. Ik vind het niet erg om weer naar huis te gaan.

De volgende morgen is er van al die studentenactiviteit niets te merken. Op de Grande Place is een boerenmarkt gaande, waar Belgische knollen beslagen worden door ambachtelijke smeden. Het publiek bestaat vooral uit ouders met jonge kinderen. Ik begrijp niet goed waar die vandaan komen. De studenten zitten kennelijk met een kater thuis of zijn druk aan het studeren.

Elke dag wat anders, in Louvain-la-Neuve. Voorwaar een tegenhanger van Wildert.